skip naar content skip naar hoofdnavigatie spring naar service navigatie
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Saskia Green
Saskia Green Bhic
Menu
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Saskia Green
Saskia Green Bhic

Zedenwetgeving en gelijkgeslachtelijk seksueel gedrag in Nederland, 1811-1971

Wie op zoek gaat naar seksueel, sekse- en genderdivers gedrag ná 1811 krijgt onvermijdelijk te maken met de strafwet, waarin bepaald werd welk seksueel gedrag strafbaar was en welk niet. In de periode 1811-1971 waren twee wetboeken van kracht: de Code Pénal, tussen 1811 en 1886, en het Wetboek van Strafrecht, vanaf 1886. In dit stuk worden de ontwikkelingen van de zedenwetgeving in die wetboeken behandeld tot het begin van de jaren zeventig van de twintigste eeuw.

1. De Code Pénal (CP), 1811-1886

 

Toen in 1811 het Franse Keizerrijk het ‘Koningrijk Holland’ annexeerde, werd daardoor plotseling de Franse Strafwet, de Code Pénal, hier van kracht. Het was de eerste keer dat in Nederland strafwetgeving landelijk uniform werd en dat was ook de belangrijkste reden, dat ná 1813, toen het koninkrijk der Nederlanden werd uitgeroepen, de Code Pénal van kracht bleef: er was eenvoudigweg niets anders. De verwachting was, dat er snel een eigen Nederlands Wetboek van Strafrecht zou komen, maar het duurde nog tot 1886 voor die kwam.

De Code Pénal stamde in grote lijnen uit 1791 en was toen de modernste strafwet in Europa. De opvatting toen was, dat de Staat zich niet had te bemoeien met wat burgers in onderlinge overeenstemming besloten met elkaar te doen, zolang niemand er overlast of schade van ondervond. Ook niet als dat gedrag moreel verwerpelijk was, zoals gelijkgeslachtelijk seksueel gedrag. Sodomie, waarop ook in Frankrijk tot dan de doodstraf had gestaan, verdween daardoor uit de strafwetgeving. Dat gebeurde in 1811 dus ook in Nederland, terwijl kort daarvoor, in 1803, Jillis Bruggeman nog wegens sodomie op de Schiedamse Grote Markt was opgehangen.

In de Code Pénal werd 'aantasting der zeden' in de vierde afdeling behandeld. Er werd onderscheid gemaakt tussen vier verschillende misdaden:

  1. 330: openbare schennis der eerbaarheid;

  2. 331 t/m 333: verkrachting of andere feitelijkheden tegen de eerbaarheid;

  3. 334 en 335: feitelijkheid tegen de zeden van iemand jonger dan 21 jaar;

  4. 336 t/m 340: overspel. 

De term 'zeden' sloeg overigens, tot ver in de twintigste eeuw, niet alleen op seksueel gedrag maar had te maken met 'goed gedrag' in het algemeen, zoals in de term ‘zeden en gewoonten’. Pas vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw werd de betekenis van de term verengd tot seksueel gedrag.

Artikel 330 CP: Openbare schennis der eerbaarheid

Dit artikel verbood alle seksuele handelingen in de openbare ruimte. Het was het belangrijkste artikel dat in de negentiende eeuw werd gebruikt tegen mensen die op gelijkgeslachtelijke seks waren betrapt. Het luidde:

 'Al wie eene openbare schennis van de eerbaarheid of beleediging tegen dezelve begaan zal hebben, zal gestraft worden met eene gevangenzetting voor drie maanden tot een jaar, en eene geldboete van zestien tot twee honderd franken.'

Vonnis met schennis der eerbaarheid
Vonnis uit 1831 openbare schennis der eerbaarheid (bron: collectie BHIC)

In de eerste jaren ná 1811 hield het 'openbare' in, dat de seksuele handelingen in de openbare ruimte moesten zijn gepleegd of dat die vanaf openbare ruimte zichtbaar waren geweest. Vanaf 1826 moesten de handelingen ook daadwerkelijk zijn gezien door anderen, en moesten zij er ongewild mee zijn geconfronteerd.

In de rechtspraktijk werd voor mensen van verschillend geslacht vaak een lagere strafmaat opgelegd dan de maximale. Voor mensen van gelijk geslacht was de strafmaat vrijwel altijd de maximale.

Overigens, dat de Code Pénal boetes in Franse francs voorschreef, leidde ertoe dat de hoogte van de boetes in de loop van de negentiende eeuw nogal schommelde, afhankelijk van de wisselkoers ten opzichte van de gulden. De maximale boete varieerde daardoor van fl. 24,50 tot fl. 94,50.

Artikel 331 tot en met 333 CP: verkrachting en feitelijkheid tegen de eerbaarheid 

Artikel 331 CP luidde: 

'Al wie de misdaad van verkrachting begaan, of zich schuldig gemaakt zal hebben aan eenige andere feitelijkheid tegen de eerbaarheid, tegen iemand van de eene of andere kunne met gewelddadigheid uitgevoerd of ondernomen, zal met het tuchthuis (van vijf tot tien jaren) gestraft worden.'

Verkrachting werd gezien als het afdwingen, middels geweld of dreiging met geweld, door een man van 'gemeenschap' met een vrouw. Het kon dus alleen tussen een man en een vrouw gebeuren en de man moest de vrouw vaginaal gepenetreerd hebben.

Feitelijkheid tegen de eerbaarheid is later 'aanranding van de eerbaarheid' gaan heten en had betrekking op seksuele handelingen, buiten verkrachting, die met geweld of dreiging met geweld waren afgedwongen, of een poging daartoe.

Dit misdrijf kon in principe zowel door als tegen mannen en vrouwen gepleegd worden. In de praktijk waren vooral mannen plegers en vrouwen slachtoffer, maar een enkele maal speelt het tussen twee mannen. Het idee dat vrouwen dit misdrijf konden plegen kwam in de toenmalige visie op seksualiteit niet voor. 

Artikel 332 CP was een uitwerking van dit artikel en bepaalde, dat verkrachting of feitelijkheid tegen de eerbaarheid van een kind onder de 15 jaar met maximaal 15 jaar tuchthuisstraf bestraft kon worden. 

In artikel 333 CP werd daarbovenop bepaald, dat wie aanranding of verkrachting pleegde met een ondergeschikte of leerling of door meerdere personen daarbij werd bijgestaan, maximaal 20 jaar tuchthuisstraf kon worden opgelegd. 

Overigens: In de Code Pénal werd een verschil gemaakt tussen 'gevangenzetting' en 'tuchthuisstraf'. ‘Gevangenzetting’, later ook ‘cellulaire opsluiting’ genoemd, werd als zwaarder dan een tuchthuisstraf beschouwd omdat er weinig interactie met medegevangenen mogelijk was. Tuchthuisstraf was een groepsgewijze straf waarbij gewerkt moest worden, maar waarbij wel onderling contact mogelijk was. In de loop van de negentiende eeuw werden alle straffen cellulair en moest de CP daarop aangepast worden. 

Artikelen 334 en 335 CP: feitelijkheid tegen de zeden van personen jonger dan 21 jaar

Dit was het meest creatief geïnterpreteerde artikel in de zedenafdeling van de CP. Het luidde: 

‘Al wie zich feitelijk tegen de zeden vergrepen zal hebben, met zijn werk te maken om de ongebondenheid of onzedelijkheid (débauche) of de verleiding van jonge lieden beneden den ouderdom van een en twintig jaren, van de eene of andere kunne, op te wekken, te bevorderen of behulpzaam te zijn, zal gestraft worden met een gevangenzetting van zes maanden tot twee jaren, en eene geldboete van vijftig tot vijf honderd franken.
In gevalle van overgeven tot een ontuchtig leven of verleiding, verwekt, bevorderd, of aangemoedigd door de vaders, moeders, voogden, of andere personen, met het opzigt over hen belast, zal de straf van dezen in twee tot vijf jaren gevangenis en drie honderd tot duizend franken geldboete bestaan.’ 

Dit nogal roestig uit het Frans vertaalde artikel was oorspronkelijk bedoeld tegen het aanzetten van personen jonger dan 21 jaar tot prostitutie. Later werd de tekst ook gebruikt om personen te bestraffen die zelf seks hadden gehad met jongeren onder de 21. Het werd ook ingezet tegen gelijkgeslachtelijke vormen van seksueel gedrag.

In artikel 335 CP werd bepaald dat een veroordeling voor artikel 334 leidde tot het vervallen van bepaalde rechten, zoals voogdij en curatorschap. 

Artikelen 336 tot en met 340 CP: overspel

In de Code Pénal werd ‘overspel’, buitenechtelijke seks tijdens het huwelijk, als een zedenmisdrijf beschouwd. Daarbij is het opvallend dat overspel op zichzelf alleen strafbaar was voor de vrouw, maar dat enkel haar man daarvan aangifte kon doen.

In twee uitzonderingsgevallen was overspel ook strafbaar voor de man: als hij zijn minnares in zijn huis, waarin ook zijn echtgenote verbleef, liet wonen of met die minnares een bigamistisch huwelijk aanging. Het was de dubbele moraal van die tijd in wetgeving omgezet. 

 

2. Het Wetboek van Strafrecht (WvS), 1886-heden

 

In 1884 werd de Nederlandse politiek het na tientallen jaren discussie eens over een ‘inheems’ Wetboek van Strafrecht, dat twee jaar later van kracht werd.

In dat nieuwe Wetboek werd, na enige discussie, besloten om gelijkgeslachtelijk seksueel gedrag niet strafbaar te stellen. Dat gebeurde vanuit de gedachte dat doodzwijgen de beste manier was om gelijkgeslachtelijk seksueel gedrag te bestrijden. Men mocht niet weten ‘dat het geschieden kon’. Pas in 1911 veranderde dat, toen artikel 248bis in het Wetboek van Strafrecht werd opgenomen.

De zedenwetgeving, titel 14 in het nieuwe wetboek, werd in vergelijking met de Code Pénal fors uitgebreid en min of meer gesystematiseerd.

  1. 239: openbare schennis der eerbaarheid;

  2. 240 en 240b: verbod op het fabriceren en verspreiden van pornografie;

  3. 240bis: verbod op openlijke verkoop en tentoonstelling van voorbehoedsmiddelen;

  4. 241: overspel;

  5. 242: verkrachting;

  6. 243: gemeenschap met een vrouw in staat van bewusteloosheid of onmacht;

  7. 244: gemeenschap met een vrouw jonger dan 12 jaar;

  8. 245: gemeenschap met een vrouw tussen 12 en 16 jaar;

  9. 246: aanranding van de eerbaarheid;

  10. 247: ontucht met iemand in staat van bewusteloosheid of onmacht en met kinderen jonger dan 16 jaar;

  11. Artikel 248: verzwaard kindermisbruik;

  12. Artikel 248bis: seksueel gedrag tussen volwassenen en jongvolwassenen tussen 16 en 21 jaar van hetzelfde geslacht;

  13. Verordening 81/140 van het Duitse bezettingsbestuur in Nederland: verbod op alle seksuele gedrag tussen mannen;

  14. Artikel 249: ontucht met personen in een gezags- of machtsverhouding;

  15. Artikelen 250 en 250bis: prostitutie- en bordeelverbod;

  16. Artikel 250ter: vrouwenhandel;

  17. Artikel 251bis: abortus;

  18. Artikel 279: onttrekking van een minderjarige aan het ouderlijk gezag.

Artikel 239 WvS: Openbare schennis der eerbaarheid

Het eerste artikel van die veertiende titel was, net zoals in de Code Pénal, ‘openbare schennis der eerbaarheid’, het plegen van seksuele handelingen in de openbare ruimte. Hierin werd de negentiende-eeuwse jurisprudentie over dit onderwerp nadrukkelijk opgenomen. 

De tekst luidde in 1886:

‘Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden wordt gestraft:

1. openbare schennis van de eerbaarheid;

2. schennis van de eerbaarheid waarbij een ander zijns ondanks tegenwoordig is.’ 

Het tweede lid sloeg op situaties in plaatsen die niet openbaar waren, maar waar wel veel mensen kwamen: men doelde dan op ziekenhuizen, kazernes, gevangenissen en spoorwegwagons. 

Artikelen 240 en 240b WvS: verbod op fabriceren en verspreiden van pornografie

Vanaf 1886 was het verboden pornografie te verspreiden, vanaf 1911 om het te maken. In dat jaar werd bepaald, dat ook boeken als ‘pornografisch’ konden gelden. In 1986 werd het pornografieverbod grotendeels afgeschaft. 

Artikel 240bis WvS: verbod op openlijke verkoop en tentoonstelling van voorbehoedsmiddelen

Vanuit de gedachte, dat het verkopen van voorbehoedsmiddelen de drempel om heteroseksuele seks te bedrijven zou verlagen, werd in 1911, bij de invoering van de ‘Zedelijkheidswetten’, het verbod ingevoerd om voorbehoedsmiddelen openlijk te verkopen of tentoon te stellen. In 1970 werd het afgeschaft. 

Artikel 241WvS: overspel

In het Wetboek van Strafrecht werd er geen verschil meer gemaakt tussen mannen en vrouwen voor wat betreft het plegen van overspel: het was voor beiden even strafbaar, net zoals voor de partner die met een gehuwd persoon overspel pleegde. Wel was het nodig dat de bedrogen partner aangifte ervan deed. Dat bleek niet vaak te gebeuren. Het artikel is in 1971 afgeschaft. 

Artikel 242 WvS: verkrachting

In artikel 242 is verkrachting strafbaar gesteld. Het bleef nog lang een misdrijf dat alleen tussen een man en een vrouw kon plaatsvinden. De maximale straf die erop stond was 12 jaar gevangenisstraf.

Verkrachting van een man door een man werd soms als aanranding vervolgd. 

Artikel 243 WvS: gemeenschap met een vrouw in staat van bewusteloosheid of onmacht

In artikel 243 werd dit bestraft met een gevangenisstraf van maximaal 8 jaar. Als ‘onmachtig’ golden onder andere krankzinnigen en vrouwen met een verstandelijke beperking. Ook dit was een misdrijf dat enkel door een man tegen een vrouw gepleegd kon worden. Later is dit artikel sekseneutraal gemaakt; voorwaarde voor toepassing is dat er sprake moet zijn van ‘seksuele binnendringing van het lichaam’. 

Artikel 244: gemeenschap met een vrouw jonger dan 12

In artikel 244 werd ‘gemeenschap’ met een vrouw jonger dan 12 strafbaar gesteld. De maximale straf was 12 jaar. Aangifte hiervan was niet nodig, het was altijd strafbaar. Ook dit artikel is later sekseneutraal gemaakt. 

Artikel 245: gemeenschap met een vrouw tussen 12 en 16 jaar

In artikel 245 werd ‘gemeenschap’ met een vrouw tussen 12 en 16 jaar strafbaar gesteld, maar alleen als de vrouw er aangifte van deed. De maximale straf was 8 jaar. In de praktijk betekende dit vaak, dat de man die die gemeenschap had gehad met een meisje tussen 12 en 16 jaar, als hij met het betrokken meisje beloofde te trouwen, aan vervolging kon ontkomen. Ook dit artikel is nu sekseneutraal. 

Artikel 246: aanranding van de eerbaarheid

In artikel 246 werd ‘aanranding van de eerbaarheid’ strafbaar gesteld, het misdrijf dat onder de CP nog ‘feitelijkheid tegen de eerbaarheid’ heette. Het ging om het afdwingen van seksueel gedrag door middel van geweld of dreiging met geweld. De maximumstraf was 6 jaar. Meestal werden mannen aangeklaagd die zoiets deden met een vrouw; in een enkel geval speelt het ook tussen mannen onderling. 

Artikel 247: ontucht met iemand in staat van bewusteloosheid of onmacht en met kinderen jonger dan 16 jaar

In artikel 247 werd ‘ontucht’, seksueel gedrag zonder penetratie, strafbaar gesteld: onder dit artikel vielen dus seksuele handelingen waarbij geen sprake was van gemeenschap met personen in staat van bewusteloosheid of onmacht en met kinderen jonger dan 16 jaar. De maximale straf die hierop stond was 6 jaar. Zowel mannen en vrouwen konden dit misdrijf plegen en er het slachtoffer van zijn.

Dit artikel werd vooral ingezet tegen ontucht met kinderen. Tot diep in de twintigste eeuw werd de leeftijdsgrens zeer strikt gehanteerd. Het artikel gold ook voor seksueel gedrag van kinderen onderling; voor experimenteergedrag was geen ruimte. 

In vergelijking met de Code Pénal ging de toegestane leeftijd voor toegestaan seksueel contact door dit artikel omhoog van 15 naar 16 jaar.  

Artikel 248: verzwaard kindermisbruik

In artikel 248 ging het om ‘verzwaarde’ gevallen van kindermisbruik, o.a. als dat tot de dood of lichamelijk letsel tot gevolg had gehad. Dergelijke zaken kwamen in de praktijk zeer zelden voor.

Artikel 248bis

In 1911 werd, in het kader van de invoering van de ‘Zedenwetten’, artikel 248bis ingevoerd. Het was het enige expliciet antihomoseksuele artikel in de Nederlandse strafwetgeving. Seksuele handelingen tussen volwassenen (personen ouder dan 21 jaar) en jongeren tussen 16 en 21 jaar van hetzelfde geslacht werden ermee verboden, terwijl vergelijkbaar gedrag tussen mensen van verschillend geslacht toegestaan bleef. De tekst luidde:

‘De meerderjarige, die met een minderjarige van hetzelfde geslacht wiens minderjarigheid hij kent of redelijkerwijs moet vermoeden, ontucht pleegt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar.’ 

Vonnis 248bis: Ontucht met minderjarige van hetzelfde geslacht uit 1920. Beeld uit collectie BHIC
Vonnis 248bis: Ontucht met minderjarige van hetzelfde geslacht uit 1920 (bron: collectie BHIC, archief Rechtbank in Breda, 1838-1930, nr. 660 Vonnisnrs 1451-1600, 1920

Deze manier van formuleren leidde ertoe, dat 248bis soms ook werd ingezet om gevallen van kindermisbruik (overtreding artikel 247 WvS) tussen mannen en jongens te vervolgen, zonder dat er sprake is van een duidelijke systematiek.

In 1969 besloot de Tweede Kamer het artikel af te schaffen, wat in april 1971 ook daadwerkelijk gebeurde. 

Verordening 81/140

Deze verordening was onderdeel van de maatregelen van het Duitse bezettingsbestuur in Nederland en stamt van 3 augustus 1940. Ze verviel bij de bevrijding; in Noord-Brabant was dat in de loop van september-oktober 1944.

De verordening was een vrijwel letterlijke vertaling van de paragrafen 175 en 175a uit het Duitse wetboek van strafrecht en verbood alle seksueel gedrag tussen mannen. Er stond 4 jaar gevangenisstraf op, die kon oplopen tot 10 jaar in verzwaarde gevallen: als het ging om seks met minderjarigen, seks met ondergeschikten en voor mannen die als prostitué werkten.

In het arrondissement Breda is het artikel amper toegepast. Als het al gebeurde werd het vooral gebruikt tegen mannen die seks met jonge kinderen hadden, en bijvoorbeeld niet tegen jongens die als prostitué werkten, waarvoor de verordening expliciet bedoeld was.

Artikel 249: ontucht met personen in een gezags- of machtsverhouding

In artikel 249 werden seksuele handelingen (ontucht) met eigen- of stiefkinderen, kinderen waarover men gezag had, personen met wie men in een machtsverhouding stond (onderwijzer-leerling, werkgever-werknemer, geestelijk leidsman – gelovige enz.) strafbaar gesteld. Er stond een maximumstraf van 6 jaar op. 

Artikel 250 en 250bis WvS: bordeel- en prostitutieverbod

Artikel 250 verbood ‘koppelarij’, het ‘bevorderen van ontucht’ van minderjarigen, personen jonger dan 21 jaar. Prostitutie door meerderjarigen was tot 1911 toegestaan in steden waar de prostitutie gereglementeerd was, zoals in Breda en Den Bosch. Vanaf 1911, met de invoering van de zedelijkheidswetten, werd prostitutie in het algemeen verboden, het zogenaamde ‘bordeelverbod’. Homoseksuelen werden, zoals een man in Breda in 1924, soms voor dit artikel veroordeeld omdat ze hun huis aan mannenstellen beschikbaar stelden. Het bordeelverbod werd in 2000 afgeschaft.

Artikel 250ter: vrouwenhandel

Dit artikel werd in 1911 ingevoerd. Het heette toen soms nog ‘handel in blanke slavinnen’ en heet nu ‘mensenhandel’.

Artikel 251bis: abortusverbod

Tot 1984 maakte abortus deel uit van de zedelijkheidswetgeving. In 1911 werd het expliciet verboden. In 1984 kwam er aparte wetgeving voor. 

Buiten de zedenwetgeving:

Artikel 279 WvS: onttrekking minderjarige aan het ouderlijk gezag

Een ander artikel, dat niet tot de zedenwetgeving in enge zin behoort, maar relevant is voor onder andere de geschiedenis van seksuele, sekse- en genderdiversiteit, is artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht.

Dit artikel handelt over de onttrekking van een minderjarige aan het ouderlijk gezag en was, zeker in de jaren na de bezetting, van belang voor stellen van gelijk geslacht. De minderjarigheid duurde toen tot 21 jaar en ouders hadden tot die leeftijd het recht om te bepalen waar hun kind woonde. Ouders vroegen dan ook regelmatig O, A en T aan bij de politie: Opsporing, Aanhouding en Terug bezorging van hun kind. Zeker in de jaren vijftig en zestig konden ouders zo ook voorkomen, dat hun kind met iemand ging samenwonen van wie ze dat niet wilden, bijvoorbeeld iemand van gelijk geslacht. Artikel 248bis ‘voorkwam’ dat bij gelijkgeslachtelijke stellen waarbij de ene partner ouder was dan 21 en de ander jonger. Artikel 279 kon dan door de respectievelijke ouders gebruikt worden om jongeren die beiden onder de 21 waren uit elkaar te halen.

Ouders hadden ook het recht, om hun kinderen de omgang met bepaalde personen te verbieden, bijvoorbeeld hun gelijkgeslachtelijke vriend of vriendin. In het archief van het COC zijn brieven bewaard gebleven van COC-leden, die hiermee geconfronteerd werden. Het COC kon hen alleen maar adviseren, geduld te hebben en te wachten tot de jongste partner 21 jaar oud was geworden. 

Tenslotte

In de loop van de decennia is het Wetboek van Strafrecht vaak aangepast aan de opvattingen over de seksuele moraal. Zo is ‘verkrachting’ veranderd van een misdrijf dat alleen tussen mannen en vrouwen gepleegd kon worden en waarvoor een penis en een vagina nodig waren, veranderd in gevallen van ongewilde seksuele binnendringing van het lichaam, een misdrijf dat dus door mannen én vrouwen tegen mannen én vrouwen gepleegd kan worden.

Die vernieuwing is nog steeds gaande: op dit moment ligt een voorstel voor een forse herschikking van het Wetboek van Strafrecht bij de Tweede kamer. Het is de bedoeling dat dat in de loop van 2024 van kracht wordt. De misdrijven tegen de zeden zullen daarbij verdeeld worden tussen de afdelingen over ‘misdrijven tegen de openbare orde’ en ‘seksuele misdrijven’ en daardoor hernummerd worden.

Auteur: Luc Brants, december 2022

Bekijk ook

Queer Brabant