De donderpreken gingen natuurlijk over hel en verdoemenis, als je slechte dingen deed. Maar echt de juiste woorden kan ik me niet zo meer voor de geest halen. Wel heb het volgende eens genoteerd over die tijd. . Als zoon van de koster kon je er natuurlijk niet onderuit om misdienaar te worden. De pastoor was gelukkig een beetje doof, en ik kende het confiteor, niet echt helemaal van buiten. Dus toen ik dat op moest zeggen tijdens de mis, begon ik altijd heel hard met: Confiteor omni potente beata……..en dan veel zachter een gemurmel op dezelfde toon wat op de rest leek. In het begin trapte ze er nog in maar bij een mis, viel het teveel op en werd ik na de mis even de les gelezen, met als waarschuwing, dat ik op die manier geen misdienaar meer zou mogen wezen. Prima dus. Wel moest ik met kerst als kruipengeltje blijven dienen. Daar hoefde je alleen maar op de treden van het altaar als een soort van decor mooi te zitten wezen. (je zat heel de mis lang op de trappen van het altaar, alleen als de priester of de misdienaar er langs moest mocht je even opzij kruipen, dus kruipengeltje)
(Rechts: pastoor A.W. Smits van de Hoefstraatse kerk)
Bij ons in de hoefstraat, hadden we een hele grote kerststal. De beelden waren levensgroot, …..dacht ik als kind. Toen ik ze later eens terug zag, bleken het helemaal niet zo een grote beelden te zijn, maar als kleuter had ik die indruk. Er was ook een knikengeltje bij dat voor de kerststal stond. Het stond juist op een verwarmingsrooster van ijzer. Met daaronder een schuin oplopende wand. Beneden in de ruimte van de cokesoven, kon je door een klein deurtje in die ruimte komen en het engeltje zien staan op het rooster. Als kind van ongeveer zes jaar, klommen wij daar in, samen met vriendjes en zodra er iemand op het rooster stond en een muntje in het knikengeltje wou duwen, maakte we een geluid waar ze van schrokken. Ze lieten dan vaak het muntje vallen dat, dan in het rooster viel. Van dat geld gingen we bij een snoepwinkeltje iets lekkers halen. Ook was er nog het geld dat we tussen de banken vonden. Vaak stuivers (in de houten vloer zaten ook veel noesten, die op een stuiver leken, waardoor je goed moest zoeken) maar ook veel centen. Zo had het ook zijn voordelen als je vader koster was.
Tot zover weer mijn "memoires".