in 1710 verschijnt Heijlken dochter van Jan Hendricks, weduwe van Andries Gijsberts, omtrent 55 jaar en pachteres van hoeve Ten Hout. Ze verklaart ter instantie van de heer Henri Walraven Gage dat ze de jaarlijkse pacht van 275 gulden jaarlijks heeft betaald. Eerst aan wijlen de heer Gage en later aan diens zoon Henri. Ofschoon dat de jaarlijkse pacht, volgens de huurovereenkomst die gemaakt was in 1694 en gesteld wop 300 gulden, heeft de weduwe dit bedrag nooit betaald of hoeven te betalen. Wel was de afspraak dat ze in de hoeve zou blijven wonen ten tijde van de heer van Ammelroij. Dit is echter alleen mondeling beloofd aan de heer Gagie en later aan diens zoon Henri dat ze maar 275 gulden zou betalen. Ze heeft dat jaarlijks af gedragen aan juffrouw Barbara Gagie op ‘Ten Hout’.
De weduwe had ook gevraagd de hoeve weer opnieuw op te bouwen omdat deze erg was vervallen. Menigmaal had ze aan de heer gezegd dat als haar koebeesten door het invallen van de hoeve zouden omkomen de heer dit zou moeten vergoeden. Ze durfde ten laatste niet meer in de vervallen hoeve te wonen. De melk en zuivel in haar kelder vervuilde door vallend gruis en gesteente en potten en teilen braken kapot. Veel schade heeft ze geleden op het laatst dat ze er woonde heeft ze veel gevaren doorstaan.
In 1710 volgt een verklaring van Paulus Ariaens en Daandel van den Hurk, meester timmerlieden en poorters van de heerlijkheid Sint Oedenrode, verzocht zijnde door de heer Henrij Walrave Gage om verklaringen af leggen over de bouwvallige hoeve Ten Hout. Ze geven aan dat van de hoeve twee balken waren gebroken, een ondersteund en een derde balk was vermolmd en onbruikbaar. Twee stijlen waarop het huis moet rusten waren gebroken en ondersteund. De stijlen hadden worm, daardoor waren ze uit elkaar getrokken en verrot. De schouw was gebarsten, de kelder open en moest op plaatsen ondersteund worden. De timmerlieden konden niet begrijpen dat het huis niet was ingestort.