1889 Aan de Heer Commissaris des Konings in Noord-Brabant. Wilhelmina van Eindhoven weduwe van Wilhelmus Lathouwers een behoeftige ingezeten dezer Gemeente, die hoofdzakelijk moet leven van de geringe verdiensten harer kinderen, doch overigens een brave vrouw is van goed gedrag. Dat haar oudste dochter Wilhelmina Maria Lathouwers bij een harer familieleden is gehuisvest en dientengevolge geen verdienste inbrengt, evenmin als hare zuster Maria Catharina Lathouwers, die hare moeder in de huislijke werkzaamheden moet behulpzaam wezen. Dat haar zoon Franciscus Lathouwers als klompenmaker uit hoofde van zijn zwak gestel, evenmin als zijn broeder Johannes Lathouwers, als dienstknecht weinig verdienste inbrengen
Dat genoemde Franciscus Lathouwers loteling dezer Gemeente, lichting 1888 bij loting, een buiten oproeping gebleven nummer had getrokken en dienvolgens van zijne verplichtingen, ten aanzien der Nationale Militie voldaan heeft.
Dat haar zoon Thomas Lathouwers loteling dezer Gemeente, lichting 1889 insgelijks op 1 mei jl. bij het Regiment Infanterie in garnizoen te 's-Hertogenbosch evenals adressante in haar adres zegde, een gezond en krachtig jongmens is, die goed kan en wil werken, en uit dien hoofde een flink daggeld verdienen kan.
Dat adressante overige kinderen nog te jong zijn, om iets hoegenaamd te kunnen verdienen.
Weshalve het in ’t belang van het huisgezin van meergemelde Wilhelmina van Eindhoven, weduwe van Wilhelmus Lathouwers, door ons hoogst noodzakelijk wordt geacht, dat aan den milicien Thomas Lathouwers het gevraagd verlof worde toegestaan.