Lisette. Iedereen heeft bijzondere voorouders.
Om een lang verhaal, kort te maken!!!!!!!
Na de 80-jarige oorlog zag de wereld er voor de Brabanders er plotseling anders uit. De hun bekende verhoudingen in de samenleving werden abrupt verstoord. Hun kerken en kloosters met alle bezittingen vervielen aan de Staten-Generaal . Alle ambten gingen over in handen van de protestanten. Ook de koster en schoolmeesters moesten plaats maken voor andersdenkenden. Dat waren voor de plaatselijke bewoners waarschijnlijk mensen van een andere planeet. Er waren er echter maar bar weinig. Heel begrijpelijk dus dat er nogal eens iets mis ging in de contacten. Daar zijn ook verklaringen over bewaard gebleven. Het vinden van een huwelijkspartner was ook lastig. Er was weinig keus. Na enkele generaties waren ze allemaal aan elkaar verwant. Het duurde dan ook niet lang of enkelen trouwden met een katholieke vrouw. Verschillende protestantse families in Brabant hebben nu ook katholieke takken. Een voorbeeld daarvan betreft mijn eigen familie.
Dochter Elisabeth van Breestraeten trouwde met de vorster Maarten van Riet uit Son. Haar zuster Judith trouwde metde weduwnaar Aelbert van Riet, de vader van Maarten. Judith was daarmee dus de stiefmoeder van haar zuster. Judith hertrouwde, na de dood van Aelbert, met Hermanus Hanewinckel zoon van de dominee van Gemert. De ene zoon van Maarten en Elisabeth, Jan geheten, werd vorster in Erp; de andere zoon, Willem trouwde een katholieke weduwe. Treffend is dat hij trouwde in Bakel (Staats gebied) voor de schepenen en in Gemert in de katholieke kerk. Dat kon alleen in Gemert, want dat was een onafhankelijk gebied, van de Duitse Orde, waar de de Staten van Holland niets te vertellen hadden. Het is zelfs opmerkelijk, dat in zo’n ultra katholiek gebied van de Duitse Orde, er een verklaring was uitgegeven waarin werd bepaald dat niemand, van welk van de beide godsdiensten ook, iets in de weg gelegd mocht worden. Daar was dus een kerk met pastoor en kapel met dominee. Het een en ander leidde er toe dat er nogal wat incidenten voorkwamen. Maar in vindt het is dat verband merkwaardig dat Aelbert en zijn zoon Maarten in Son behalve dat ze vorster waren, ook het beroep van herbergier uitoefenden. Je had toch de plaatselijke mensen nodig
voor de klandizie, anders duurde het niet lang. Het komt mij voor dat de kijk op de op de omgang tussen de twee groepen, in negatieve zin, behoorlijk is “opgepoetst” in de 19de eeuw, na de herkregen rechten en het herstel van de hierarchie. Een “echo” daarvan volgt hier:
"Het is volstrekt noodzakelijk, dat men de Protestanten kenne; maar men beschrijve ze niet als deftige heeren, die in hun eigen kerken, in hun eigen huizen, van hun eigen goederen stil en rustig leven, doch als verraderlijke spionnen af vraatzuchtige wolven. soms wreedaardiger en hooghartiger en schraapzuchtiger dan de Regeering, die hen op dit ongelukkig gewest had afgezonden, in ieder geval vreemde, veile en gedweë werktuigen.
(Gerlacus van den Elsen.)
Persoonlijk heb ik voor beide kanten sympathie. Voor de gereformeerden omdat het blijkbaar mensen waren die moedig en kritisch genoeg waren om in opstand te komen tegen misstanden.
De katholieken omdat ze slachtoffer waren van de omstandigheden.