Bij ons stond de sopketel in de bijkeuken, met een schoorstenen pijp naar buiten om de rook af te voeren. Daar ging de was in, en dan moest je het water oppompen om de was in te laten koken. In de winter was het water ijskoud, dan was het zeker geen genoegen om te doen. Dan werd de ketel warm gestookt om de was te laten koken en dan ging er Sunlight zeep bij. Als de was dan had gekookt, was het wasgoed weer loeiheet. Dan moest je weer met speciale tangen alles eruit halen.
Was de was extra vuil, dan moest je eerst de kleding nog behandelen, vóórdat dit hele traject werd ingegaan. Zo achteraf begrijp je heel goed waarom mensen vaak maar één schone onderbroek in de week aantrokken! De was doen was een klus die de hele dag duurde; dat was intensief werk. Toch was zo'n koperen ketel voor de beter gesitueerden: als je minder geld had, dan deed je je was in teiltjes. Dus het was zeker al een vorm van vooruitgang.