Ja, lang geleden, maar niet meer uit te wissen. De broeders waren de docenten, althans over het algemeen. Een zeer sterke band met de nabij gelegen kerk. Op de nabij gelegen meisjesschool zwaaiden de nonnen de scepter. De kerk (uiteraard daar de Roomse) had een zeer zware, drukkende, invloed op het leven, dus ook op het schoolse gebeuren. Regelmatig de pastoor over de vloer, godsdienstlessen, veel kerkelijke "uitjes" , zoals biechten in klasformatie naar de kerk, mariamaand (mei) en dus dan dagelijks naar de kerk. Had je een -4 tje met roosjes en als je naar de kerk was geweest, mocht je een roosje inkleuren. Oh wee, als je wel gekleurd had en er niet was geweest. Het werd streng gecontroleerd. Kinderen, die wat minder bezig waren met het Roomse en ook een onvoldoende voor godsdienst op het rapport kregen waren op voorhand uitgesloten voor middelbaar onderwijs. Daar zorgde de clerus wel voor en de meeste ouders namen dat voor lief. "de kerk" regeerde en was baas. "appeltjes jatten" uit de pastoorstuin leverde extra straf op als je dat had opgebiecht.
Het was een vast gegeven in het leven van die tijd. De jaren '60 gaven een omslag. De Roomse invloed viel grotendeels weg. De kerken stroomden leeg (jaren '50 wel 1.000 bezoekers op een zondag, later enkele tientallen). Desalniettemin een aanvaardbare jeugd gehad. Je wist ook niet beter. Sterker nog: afvalligen konden op dat moment bijna altijd een (goede) loopbaan wel vergeten. Daar zorgde de clerus wel voor. Nu, 2021, gruw ik er soms nog van, maar toen.....het hoorde zo. Keuze was eigenlijk -nul-. Wil ik het overdoen? Ja en nee. Het was erg beschermd leven, duidelijke grenzen. Nu: enorm betuttelen. Onaanvaardbaar. Andere tijden en dus andere gewoonten.