Ik heb van 1964 tot 1970 (jaar van opheffing) op het College van het Heilig Kruis gezeten. Ik heb er een goeie tijd gehad en denk er met plezier aan terug. Ik kwam uit een Brabants boerengezin en was de oudste van zes jongens. Mijn vader kwam uit een gezin van 14 kinderen. Omdat die niet allemaal aan een boerderij geholpen konden worden is mijn opa, vlak voor zijn 65e verjaardag, met 12 van zijn 14 kinderen naar Canada geëmigreerd. Zijn oudste dochter zat al in het klooster en moest/wilde daar blijven toen de familie emigreerde. Mijn vader bleef als enige achter op de boerderij aan de rand van de Peel. Hij dacht dat zijn zes zonen misschien ook wel boer wilden worden. Toen ik goed bleek te kunnen leren op de lagere school, werd ik op advies van het hoofd der school aangemeld bij het College vh Heilig Kruis. Dan is er alvast eentje minder die op de boerderij wil, dacht mijn vader. 'En dan zullen ze hem daar ook wel manieren leren', zei hij want dat lukte thuis niet bijster goed. Maar daarmee was je nog niet toegelaten. Je moest namelijk 'roeping' hebben. Nu was ik misdienaar en waren er uit ons dorp veel missionarissen afkomstig die - als ze op vakantie waren - prachtige verhalen over de missie kwamen vertellen op school. Elke missionaris moest elke dag een mis opdragen op een van de vele bij-altaren in de kerk en daar was een misdienaar bij nodig om de gebeden te beantwoorden en wijn/water in te schenken. Na afloop had je dan soms leuke gesprekken met zo'n missionaris. Over heidense papoea's die peniskokers droegen bijvoorbeeld. Vond ik fascinerend. Mijn favoriet was pater Driek vd Broek, een boerenpriester. Hij was op latere leeftijd priester geworden na een verkorte opleiding. Hij leidde landbezettingen in Brazilië. Geweldige man. Het avontuurlijke leven van de missionarissen leek me wel wat. Maar roeping??? Op een zaterdagavond komt rector Salman bij ons op de boerderij op huisbezoek. Hij wil zien uit wat voor nest ik kom. Op een gegeven moment vraagt hij aan mijn moeder of hij mij even alleen mag spreken. Wij gaan van de woonkeuken naar de 'goei kamer' waar we bijna nooit zaten. Daar vraagt Salman, mij indringend aankijkend: En, voel je ook roeping? Ik weet niet anders dan ja te knikken en ja te zeggen. Ik wist ook wel dat je anders niet naar het College van Heilig Kruis mocht. Ik moest nog wel toelatingsexamen doen. Als ik dat niet haalde, kon ik nog een jaar 'voorbereidingsklas' volgen. Gelukkig haalde ik het toelatingsexamen en mocht ik in september 1964 naar het College.
Ik moest van allerlei dingen meenemen die nieuw voor me waren. Zoals een servetring (nooit eerder gezien of van gehoord). En ook een tandenborstel. Die gebruikten we thuis niet (terwijl we alleen boterhammen met hagelslag aten). In alle kleren moest een nummertje genaaid worden. Ik had nummer 46. Op het internaat heb ik voor het eerst onder een douche gestaan. (thuis hadden we zinken teil en later een bad waar we op zaterdagavond alle zes in mochten in hetzelfde water en daarna schoon ondergoed kregen). We mochten bij toerbeurt 1 keer per week onder de douche. Ik was ingeroosterd op dinsdagochtend. De eerste weken dat ik onder de douche mocht heb ik (ijs)koud gedoucht. Ik wist niet dat er ook warm water uit kon komen. Tot een medeleerling me dat vertelde. Wat een genot, een warme douche!
Als eersteklassers hadden we de slaapzaal op de 2e verdieping met pater Koopmans (bijnaam Kobus) als surveillant. De houten chambrettes die van boven open waren boden enige privacy. Om 9.00 of 9.30 moesten we naar boven. Bij de wasbakken konden we dan tanden poetsen na een kwartier moesten we allemaal in bed liggen. Daarna liep Koopmans door de gangen en schoof hier en daar een gordijntje op zij als hij vermoedde dat iemand nog niet in bed lag. Daarna ging het licht uit. Dan brak er vaak een spannend moment aan, want niet iedereen wilde meteen slapen. Soms werd er ook gekeet. Koopmans werd dan van de ene kant naar de andere kant van de slaapzaal gestuurd. Als het heem te gortig werd, deed hij ineens het grote licht aan. Soms werden er medeleerlingen uit hun chambrette gehaald en die moesten dan voor zijn kamer een tijd op de gang staan, tot het rustig was. Soms waren er waaghalzen die in de hanenbalken klommen. Als dan ineens het grote licht aan ging, was hij de klos.
Ik heb in een later jaar een tijd de taak gehad om wijwater rond te brengen. Iedere leerling had in zijn chambrette onder de spiegel een wijwaterbakje. Ik ging dan met een fles wijwater rond om die bakjes bij te vullen. Allemaal flauwekul natuurlijk. Niemand (behalve pater Koopmans) nam het serieus. Sommige dronken er een slok van, ik had vrijheid om bij medeleerlingen langs te gaan. Als de fles leeg was, moest ik naar broeder Huberthus (naast priesters waren er broeders) in het naastliggende klooster. Hij deed dan een beetje wijwater in de fles en lengde het aan met gewoon kraanwater (geleerd van de bruiloft van Kanaän). Het kraanwater veranderde dan in wijwater.
Op een van de foto's staat pater De Wildt. Zijn bijnaam was Pa de Wildt. Hij gaf (onbevoegd) Frans, was surveillant in de studiezaal en ging woensdag en zaterdagmiddag wandelen met 'de studenten' zoals de Udense bevolking ons noemde. Afwisselend liepen we naar de Bedafse Bergen, Slabroek (waar vennetjes waren) en De Kleuter (een flink ven). 's Zomers ging we in de vennen 'zwemmen in de natuur' (met gymles gingen we naar het Udens openluchtzwembad). Pa de Wildt had altijd een klein (zelfgemaakt?) zwembroekje aan en lag - aan zijn gebruinde lijf te zien - vaak in de zon. Hij genoot van de wandelingen en zwempartijen, en wij ook. Hij was erg populair onder de leerlingen, zonder dat hij daar overigens op uit leek te zijn. Ik mocht hem in ieder geval graag.
Heel veel later kwamen er allerlei verhalen naar buiten over kindermisbruik op jongensinternaten. Mij zijn daarvan geen voorbeelden bekend in de zes jaar dat ik op het College gezeten heb.
Ik kan er nog veel meer over vertellen, maar sluit af. In de zes jaar dat ik er gezeten heb, is er ontzettend veel veranderd. In 1964 kwam nagenoeg iedereen er met de intentie priester te worden en gingen we vaak naar de mis, zes jaar later ging er niemand meer. En de paters vonden het prima. Ze hadden natuurlijk veel gezag verloren doordat eerst de rector van het internaat (niet de rector van de school) ging trouwen en vlak daarop de conrector. De laatste paar jaar hadden we een eigen recreatiezaal die wel zelf mochten inrichten. Er stond zelfs een drankkast in met bier dat we zelf mochten kopen. Aan de muur hadden we urinoirs gehangen met hangplanten en op de achterkant van een kast hadden we een liggend naakt geschilderd van koningin Juliana. Zaterdag 's avonds hadden we daar feestjes waar ook meisjes uit het dorp mochten komen. Tussen 11 en 12 kwam surveillant Wijnhoven (meestal met zijn hond) even langs om te zeggen dat hij naar bed ging en dat wij het niet te laat moesten maken. Zondags konden we uitslapen zo lang we wilden. Als we wilden ontbijten moesten we wel voor 10u in de refter zijn.