Toen ik naar de Catharinenberg in Oisterwijk ging was ik 12. Geloof was niet echt iets waar ik me mee bezighield, thuis gingen we naar de kerk en de pastoor vertelde af en toe iets tijdens de godsdienstles. Dat was het. Op kostschool moesten we iedere dag naar de kerk, er moest voor en na het eten gebeden worden, zoals om 12.00 uur het angelus, ik had er nog nooit van gehoord. Als je er in het weekend was ook 's middags het lof en het rozenhoedje. Allemaal stomvervelende activiteiten. Ik weet nog dat ik een keer ging biechten, je hoefde niet iedere week maar er werd verwacht dat je regelmatig ging. Ik dreunde een rijtje af: gejokt, een snoepje weggepakt etc. Onschuldige zaken. De priester die de biecht afnam zei: "jij begrijpt er ook niets van". Hij legde mij, 12 of 13 jaar oud, ook niet uit wat ik niet begreep. Ik ben nooit meer geweest.
Sommige nonnen hadden een trouwring om, ik vroeg in mijn onnozelheid aan zo'n non of ze misschien getrouwd was geweest. "Nee kind, ik ben met God getrouwd", was het antwoord. Zo jong als ik was dacht ik wel dat God maar een slechte minnaar was: alle nonnen hadden van die bleke handen en van die afgetrokken gezichten. Geen enkele non zag er stralend gezond uit.
Tijdens mijn kostschooltijd heb ik al die kerkdiensten uitgezeten, daarna, bijna 17, ben ik opgehouden met naar de kerk gaan. Zeker in de eerste tijd na kostschool stond de kerk gelijk met bekrompen gedoe, met autoritaire mensen, met bangmakerij.