
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
De boerderij was eigendom van De Maatschappij van Welstand, die in 1822 was opgericht en in Brabant landbouwgronden en boerderijen verpachtte aan kwetsbare protestantse gezinnen. De Maatschappij had in november 1828 de ondersteuningsboerderij (nr. 21) met 7 bunder grond in Vorstenbosch bij Dinther voor 2.000 gulden gekocht. Op de boerderij kon pas in 1830 een protestants gezin geplaatst worden omdat deze in dat jaar nog tot Pinksteren verpacht was.
Welstandsondersteuning 21, Vorstenbosseweg 9, Dinther (Foto: © Google)
Het eerste gezin dat op de boerderij geplaatst werd, was dat van de 42-jarige in Sprang geboren Leendert van Esch. Hij was daarvoor landbouwer in ’s-Gravenmoer, waar zijn vrouw geboren was. Het gezin telde acht kinderen, drie jongens en vijf meisjes. De oudste zoon was achttien jaar en kon al meewerken op de boerderij. De vooruitzichten voor een succes op de boerderij zagen er dus gunstig uit.
Maar het noodlot sloeg toe. Drie weken na de verhuizing stierf de jongste zoon. En in september 1830 stierf de vader na een kortstondige ziekte. Nog was het leed niet geleden want een maand later overleed ook de moeder. Gelukkig was daar nog de 70-jarige grootvader, die zoon Adrianus nog ter zijde kon staan. Maar dat duurde niet lang want eind augustus 1831 overleed ook hij. Tot overmaat van ramp overleed enige tijd later ook de oudste dochter, die de taken van moeder op zich had genomen. Met zijn zeven jaar jongere broer en bijgestaan door een dienstbode en Govert Buys wist Adrianus het boerenbedrijf draaiende te houden.
Toch was het gezin nog niet van alle ellende verlost want regelmatig kampte het nog met ernstige ziektes. Volgens het jaarverslag van de maatschappij uit 1833 verkeerde de boerderij in slechte staat. Mogelijk was dat de verklaring voor de ziektes met de dood als gevolg. In 1836 werd besloten het huis af te breken en te vervangen door een nieuwe woning.
Het jaar daarna leek het erop dat het probleem was opgelost, maar dat was wat voorbarig. Want de jaren daarna deden zich op de boerderij steeds weer ernstige ziektes voor. Bijna veertig jaar later, in 1869, overleed de toenmalige bewoner Cornelis Buys en in april 1870 zijn oudste zoon, beiden aan tyfus.
Men kreeg argwaan, er moest meer aan de hand zijn. Bij de nieuwbouw in 1836 was de waterput, waaruit men het drinkwater haalde, ongewijzigd gebleven. Zou dat de oorzaak kunnen zijn van alle ellende? In het onderzoek dat in 1871 werd uitgevoerd bleek, dat de afvoer van het privaat slechts door een dunne wand van de waterput gescheiden was. Hierdoor werd het water in de put verontreinigd met de hiervoor genoemde gevolgen.
In 1836 was de geneeskunde nog niet op de hoogte van de bacteriologische kennis dat het verontreinigd drinkwater in de waterput de oorzaak was van deze ziekten en sterfgevallen.
Bron: Mr. Dr. W. de Vries, 150 jaar Welstand, Bijdragen tot de geschiedenis van het zuiden van Nederland, XXII, Stichting Zuidelijk Historisch Contact, Tilburg – 1972