skip naar content skip naar hoofdnavigatie spring naar service navigatie
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Saskia Green
Saskia Green Bhic
Menu
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Saskia Green
Saskia Green Bhic

Turkse en Marokkaanse meidengroepen in Oss

Bij het Centrum voor Buitenlandse Vrouwen is Oss waren niet alleen buitenlandse vrouwen welkom, maar ook buitenlandse meisjes en jonge vrouwen. Al snel besefte het CBV dat de uitdagingen en behoeften van jongere vrouwen en meiden anders waren dan die van de volwassen en oudere vrouwen. Het CBV probeerde in deze behoeftes te voorzien door een speciaal project op te zetten voor de jongere generatie. Iets later werden zelfs nog meidengroepen opgericht! Karima Lasgaa, deelneemster en uiteindelijk ook medewerkster van het CBV, deelt het verhaal van de meidengroepen van Oss.

Stichting Konfektieatelier Oss

Vanaf de oprichting had het centrum in Oss zowel aandacht voor buitenlandse vrouwen als meisjes. Het CBV erkende dat meisjes die hier waren opgegroeid of zelfs geboren, andere problemen en behoeftes hadden dan hun moeders. Vooral voor de Turkse en Marokkaanse meiden en jonge vrouwen was het centrum een vertrouwde plek. Het eerste project dat zich specifiek richtte op deze meiden en jonge vrouwen was het project ‘Naai- en Breiatelier’, later bekend als Stichting Konfektieatelier Oss. Dit project begon in 1986, onder leiding van een Turkse docente, en in samenwerking met het Centrum voor Beroepsoriëntatie en Beroepsbeoefening in Den Bosch. Het CBV zag het project als een mooie kans om werkgelegenheid te creeëren, omdat veel buitenlandse meisjes en jonge vrouwen moeite hadden om toegang te krijgen tot de arbeidsmarkt. Binnen het project konden de meiden een opleiding tot modinette volgen en werkten ze in het atelier. Het project leek aanvankelijk een groot succes: 5 meiden hadden hun diploma modinette behaald en maar liefst 13 meiden waren full- of parttime werkzaam bij het atelier! Het atelier ging echter na slechts één jaar al failliet, omdat ze niet zonder financiële ondersteuning konden draaien.


Een kijkje in het confectieatelier in Oss (BHIC 1566-1453)

Karima Lasgaa begon als een van de deelneemsters van het naai- en breiatelier, maar leidde het project later voor korte tijd. Vervolgens bleef ze werkzaam bij het CBV, onder andere als boekhoudster, emancipatiewerkster en bestuurslid. Ze vertelt ons over hoe ze tijdens haar eerste jaren in Nederland snakte naar contact met andere buitenlandse meisjes, en hoe ze uiteindelijk bij het atelier en het CBV terecht is gekomen.

‘Toen ik in 1977 in Oss ben komen wonen was in de enige buitenlandse. Ook op school waren geen buitenlanders, ik was de enige die anders was. De Marokkaanse gemeenschap in Oss was toen ook nog klein, er waren geen kinderen van mijn leeftijd. Ik was toen een puber. Het enige contact wat ik had was dus met Nederlandse kinderen. Maar de culturen waren zo verschillend. Thuis werd ik bijvoorbeeld heel anders opgevoed. Ik miste echt het contact met buitenlandse mensen van mijn leeftijd. En hoe meer ik ging puberen, hoe meer dat ik dat miste. Het was echt moeilijk om een eigen identiteit te vormen. Want ik ben geen Nederlandse, ik ben hier niet geboren en ik ken de cultuur niet. Maar uiteindelijk ben ik via het Arbeidsbureau terecht gekomen bij het naaiatelier project. Het leek me erg leuk, ook al ben ik helemaal niet handig. De meiden bij het naaiproject spraken de taal allemaal niet, maar waren wél handig met de naaimachine. Maar ik vond het gezellig, ik vond het geweldig. Dat is wat ik zocht, gewoon zijn met mensen zoals ik. Maar ze zagen gelijk al dat het niks werd met het naaien. Dus hebben ze mij gevraagd om de boekhouding voor het CBV te gaan doen.’

Karima ging zich naast het boekhouden ook steeds meer bezighouden met de vrouwen die het centrum bezochten. Ze raakte steeds meer geïnteresseerd in het helpen van de vrouwen, zo ging ze bijvoorbeeld mee naar de vreemdelingenpolitie om te tolken. Het CBV bood haar uiteindelijk een contract aan als emancipatiewerkster.


Karima (uiterst rechts) aan het werk op het centrum (BHIC 7541-872)

Het ontstaan van de Turkse en Marokkaanse meidengroepen

Het bleef in 1986 echter niet alleen bij een speciaal project voor meisjes en jonge vrouwen. In hetzelfde jaar werden namelijk ook meidengroepen opgericht, één voor Marokkaanse en één voor Turkse meisjes. Beide groepen bestonden uit ongeveer 10 leden, bij de Turkse meidengroep in de leeftijdscategorie van 17 tot 23 jaar. De Marokkaanse meidengroep was wat jonger, hier bestonden de leden uit tieners van 10 tot 15 jaar. Karima was als emancipatiewerkster bij het CBV betrokken bij de oprichting van de meidengroepen:

‘De Turkse meiden waren allemaal 18+, maar de Marokkaanse meiden waren allemaal nog tieners. Ik wilde zo graag iets voor de meiden opzetten, omdat ik zo een meidengroep eigenlijk gemist heb toen ik zelf jong was. Dus toen heb ik de ouders om toestemming gevraagd. Die toestemming heb ik uiteindelijk gekregen. Dat was wel belangrijk want nergens mochten ze komen, maar bij de meidengroepen mochten ze wel komen. Met de meiden hebben we samen uiteindelijk veel verschillende dingen gedaan, bijvoorbeeld uitstapjes. Zo ben ik met de meiden voor het eerst naar Amsterdam gegaan met de trein. Ik vond het ook belangrijk dat ze wisten hoe het OV werkt. Maar we hebben ook allerlei onderwerpen besproken, bijvoorbeeld hoe het er in Nederland aan toe gaat en hoe de cultuur thuis is, hoe het op school gaat, vriendjes.. Eigenlijk alle onderwerpen die toen belangrijk waren. Ik ken geen taboes, de deuren waren ook gesloten en we waren alleen met de meiden.’

Wekelijks kwamen de meidengroepen samen om allerlei thema’s met elkaar te bespreken, zoals remigratie, discriminatie, werk, onderwijs, 2e generatie problematiek, schoonheidsverzorging, hun positie en de cultuur in Nederland en hun thuisland. Karima vertelt dat veel meiden het gevoel hadden vast te zitten tussen twee culturen. Doordat Karima zelf hiermee worstelde toen ze jonger was, kon ze de meiden hierin goed begeleiden: ‘Voor mij was dat ook echt een gevecht, want ik voelde me geen Marokkaans maar ook geen Nederlands. Ik wist niet wie ik was. Nu ben ik nog steeds geen Nederlands en ook geen Marokkaans, maar ik heb wel mijn eigen identiteit gevormd. Ik heb van beide culturen dingen genomen en ik ben mezelf. En dat geeft je rust en kracht. Ik heb het ook vaak met de meiden erover gehad: het gaat er niet om of je Nederlands bent of niet, je moet je eigen identiteit hebben.’ Door middel van het bespreken van elkaar problemen, het uitwisselen van ervaringen en culturele activiteiten en uitstapjes kon er gewerkt worden aan de zelfontplooiing. Volgens Karima was het ook belangrijk om de meiden bewust te maken van het belang van onderwijs: ‘Om vrijheid te krijgen en om verder te komen is studeren belangrijk. Onderwijs was het enige wapen voor de meisjes op dat moment.’


Karima met een aantal leden van de Turkse meidengroep (BHIC 1566-1453)

Zowel het naai- en breiatelier als de meidengroepen waren bedoeld voor meisjes en jonge vrouwen. Toch verschilden de deelneemsters erg van elkaar. Karima vertelt ons over de onderlinge verschillen: ‘De meiden van het naai- en breiatelier was een hele andere doelgroep. Ze waren wel allemaal niet hier geboren, maar de leden van de meidengroepen spraken de taal al wel. Zij durfden ook veel meer, droegen bijvoorbeeld geen hoofddoek en rookten. Zij zijn ook allemaal heel ver gekomen, het waren ook hele bijzondere meiden. De meiden van het naaiatelier zijn niet zo ver gekomen. Sommige zijn ook teruggegaan naar Turkije toen ze getrouwd waren.’

Daarnaast waren de meidengroepen duidelijk toegespitst op de nationaliteit van de deelneemsters, met afzonderlijke groepen voor zowel Marokkaanse als Turkse meiden. Karima – die zelf van Marokkaanse afkomst is – nam zowel de rol van begeleider op zich voor de Marokkaanse én Turkse meidengroep: ‘Dat heb ik gedaan op voorwaarde dat er geen Turks gesproken werd. Bovendien moesten de meiden mij accepteren als ‘buitenstaander’. En dat was aardig gelukt. Ik voelde me een van hen en we hadden een heel enthousiaste hechte groep.’

Over de auteur

Kirsten van der Wielen, afgestudeerd aan de Radboud Universiteit Nijmegen, onderzocht als fellow de manieren waarop zwarte, migranten- en vluchtelingenvrouwen in Brabant in de jaren ‘80 en ‘90 hun stem begonnen op te eisen. Binnen de vrouwenbeweging in Nederland is sinds midden jaren zeventig veelvuldig gesproken over en gestreden voor etniciteitskwesties. Toch blijven ZMV-vrouwen onderbelicht in de samenleving en in de wetenschap. Kirsten deed haar onderzoek in het kader van het fellowship-programma van het BHIC. Klik hier voor meer informatie over het onderzoek van Kirsten.

Mail Kirsten: kirstenvanderwielen@hotmail.com

Bekijk ook

Onderzoek Kirsten van der Wielen (BHIC fellow)

Rebellerende vrouwen

Periode
1977 - 1990

Reageer op dit verhaal

Heb je al een account? Log in met je gegevens.

Heb je nog geen account? Plaats zonder inloggen, of Registreer een account

Help spam voorkomen en los de volgende som op:
Geef mij een andere som.