
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
De commissaris wilde boven alles dat er rust heerste in ‘zijn’ gemeenten. Waar hij een hekel aan had, was aan bestuurders die over straat rollebolden. ‘Partijschappen’, zo noemde hij de twisten. Hij had het dan niet over politieke partijen, maar over families uit de plaatselijke elite die streden om de macht.
Na een bezoek aan Cuijk in 1918, schrijft hij: Ik heb met B. en W. zeer ernstig gesproken over de bestaande partijschappen, gevolg van allerlei persoonlijke rancunes. Zoo verweet ik wethouder Haerkens, dat hij voorjaar 1917 als wethouder bedankte, om het raadslid Gerrits, die landstormplichtig was geworden, een wethouderszetel te verschaffen en daardoor tevens van den landstormplicht vrij te maken; en dat hij najaar 1917 den medewethouder Mooren wipte, en in diens plaats weer wethouder werd. Zulke handelwijzen moeten kwaad bloed zetten.
Wie waren er de baas in de plattelandsgemeenten, rond de vorige eeuwwisseling? De gemeenteraden natuurlijk, met aan hun hoofd de burgemeester en zijn wethouders. Maar zij vertegenwoordigden niet de inwoners. De raad bestond uit een handvol lieden uit de plaatselijke elite: gezeten boeren, notabelen en middenstanders. Meestal hadden enkele families het voor het zeggen. Veel voorkomende namen: Van de Voordt (Beugen), Verstraaten (Mill), Poos (Gassel), Manders (Cuijk). Bevriende families speelden elkaar functies toe om de macht te behouden, zoals ze ook met elkaar trouwden om land en goed veilig te stellen. Dat kon ook gemakkelijk, want hoewel verkiezingen bestonden, had ‘het volk’ daar geen invloed op. Tot 1917 kende Nederland het censuskiesrecht. Dat was in de negentiende eeuw een aantal keer gewijzigd, maar kwam erop neer dat alleen mannen van 25 jaar en ouder met een bepaalde status mochten stemmen. Als ze belasting betaalden of een stevige huur, als ze flink wat spaargeld hadden of een goede opleiding hadden genoten. Rond de vorige eeuwwisseling had daardoor meer dan de helft van de Nederlandse volwassen mannen niets te zeggen. Pas in 1917 kwam het algemeen kiesrecht voor mannen. Vrouwen moesten twee jaar langer wachten, maar konden pas in 1922 voor het eerst stemmen.
De gemeenteraden, beheerst door families, waren ook nog niet ‘gepolitiseerd’. Besluiten werden niet genomen met politieke idealen als leidraad, maar met het doel ervoor te zorgen dat de verhoudingen bleven zoals ze waren en gevaren voor de gemeenschap zoveel mogelijk geweerd werden. Er werden wel maatschappelijke problemen aangepakt, maar niet vanuit het idee om het algehele welzijn te bevorderen. Wel om de bestaande orde te handhaven.
De commissaris maakte zich soms echt zorgen. In 1897 schrijft hij, na een bezoek aan Beugen: Hoe het in Beugen moet eindigen, weet God; men staat er zoo scherp mogelijk tegenover elkander. Ná de invoering van het algemeen kiesrecht, lijkt hij echter opgelucht te noteren, na een bezoek aan Boxmeer in 1922: Bij de laatste Raadsverkiezing werden 3 Raadsleden uitgeworpen. Toch bestaan er geen echte partijschappen. De Heer Molmans, het eenige werkman-raadslid, is een geschikte man, in den Raad veroorzaakt hij heel geen moeielijkheden.
Dit verhaal verscheen eerder in dagblad De Gelderlander.
Bekijk hier alle verhalen in de serie Hoog Bezoek