Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Daarna is niets meer van hem vernomen. Hieronder de tekst van die brief uit 1812 (in vertaling).
Warschau, 30 oktober, geloofd zij Jezus Christus.
Aan de eerwaarde heer H. van Wanroij en aan de eerwaarde heer Zelten.
Zeer geliefde vader en zeer geliefde heerneef, op wie ik zeer gesteld ben, ontvang van mij, uw dienaar Johannes Ermers, zeer hartelijke groeten.
Ik laat u weten dat ik nog fris en gezond ben, dat ik een goede conditie heb en niet veranderd ben. In Mainz heb ik op zondag 16 augustus na het feest van Onze Lieve Vrouw gebiecht en de communie ontvangen en de 19de ben ik daar weggegaan. We hebben daar nog in barakken gelegen. Het was een heel godsdienstige stad. Als ik er op straat liep, keek ik altijd omhoog om te zien wie het mooiste beeldje boven de deur had staan.
En nu ben ik door een ongelovig land gemarcheerd, want in heel Saksen en heel Pruisen zijn de mensen vrijwel allemaal luthers. Als er een grote stad was, dan was maar een klein gedeelte gelovig, het omgekeerde van bij ons. Want in Berlijn was maar één katholieke kerk en dat is een grote stad, wel zo groot als Amsterdam. Maar nu kan ik zeggen dat ik in Polen ben beland en daar is het helemaal anders.
Tussen Pruisen en Polen hebben we een dag gemarcheerd. Alleen maar bossen, bijna geen huizen. Maar toen veranderde het totaal, want in het eerste dorp waar we terecht kwamen, trof ik weer een mooi beeld aan en op de toren een kruis. Toen we drie of vier dagen door Polen hadden gemarcheerd, kwamen we in de stad Poznan. Daar hadden we een rustdag. Veel mensen spraken er Duits. Ik heb daar gebiecht en ben ter communie geweest, heb er een mis laten lezen zoals in Mainz en in Amiens en nu ben ik in een rustige stad.
Ik ben er 24 oktober aangekomen. Het is nu de 31ste en morgen, op Allerheiligen, moet ik weer vertrekken. Ja, morgenvroeg om zes uur en dat valt me tegen, want ik was van plan geweest om morgen op Allerheiligen te biechten. Ik heb het vandaag pas gehoord. We hebben vandaag, de 31ste, met kruit geschoten dat het knetterde. Dat was een oefening en nu ben ik hier acht dagen geweest. Nu moet ik weer verder en dat spijt me erg, want ik kon hier veel missen horen. Ik ging ’s morgens om vier uur naar de kerk en dan had ik er al drie of vier gehad tegen de tijd dat het licht werd.
Er zijn in Polen veel kloosters. In deze stad ook en ik kan u niet beschrijven hoe mooi de kerken zijn; de mooiste bij ons is hier de lelijkste. Het Poolse volk is heel eerbiedig in de kerk. Ze vallen met hun gezicht plat op de grond bij de offerande, de consecratie en de communie en sommigen de hele mis lang. Jong en oud doet dat en ze bidden tot Onze Lieve Heer met gekerm, ja, het is een heel gekerm in de kerk.
Bij ons maken ze een kruis en ze slaan op hun borst, maar ze denken er niet echt bij na wat daar aanwezig is. Vrijdags vermijd ik vet eten en zaterdags vlees. Welnu, heel hartelijke groeten lieve vader en lieve neef. Ik vraag niets anders dan een gebed van u en schrijf me eens hoe het gaat met de heilige kerk en met de kloosters.
Nu. Adieu, lieve vader en lieve neef, misschien tot in de eeuwigheid.
Aan mijn zusters en zwager en aan al mijn vrienden.
O geliefde zuster en zwager en al mijn vrienden en bekenden, zeer hartelijke groeten van mij, uw enige broer Johannes Arts Ermers. Ik laat u weten dat ik nog fris en gezond ben. Ik hoop dat dat met jullie ook zo is. Op 19 augustus ben ik uit Mainz vertrokken, de Rijn overgestoken. We kregen daar wel volop te eten bij de boeren, maar geen traktement. Toen zijn we in Spandau terecht gekomen, vier uur voor Berlijn, op 9 september. Daar hebben we tot 27 september wat gelegen zonder iets te doen en toen zijn we weer vertrokken.
Met St. Hubertse kermis waren we een dag in Berlijn en daar hebben we een dag gelegen. Toen zijn we naar Polen gemarcheerd en dat is een aardig land. Ze hebben daar geen stoelen en alleen maar houten lepels. Geen vorken, geen klompen of schoenen. Alleen maar laarzen, verder alles barrevoets. De kleine kinderen nog zowat bloot van ’s morgens tot ’s avonds en het is er net zo koud als bij ons. De varkens lopen er, net als bij ons de honden, het huis in en uit. Ze komen binnen eten.
Ik ben in Warschau aangekomen op 24 oktober en nu moet ik morgenvroeg, 1 november, weer vertrekken. Dan doe ik de brief op de post, want nu is het ’s avonds negen uur, de 31ste. Welnu, hartelijke groeten, geliefde zusters en zwager en alle bekenden en vrienden, misschien tot in de eeuwigheid. Ik bid voor jullie tot de Heer onze God. Jullie moeten God trouw dienen en goed op jullie kinderen passen, vooral op Johanna Kroef.
Ik ga nu op veldtocht, naar de Rus. (…) Ik kom nog niets tekort, want ik heb het geld niet meer teruggezien. Het zit nog op de plaats waar mijn zuster Johanna het vastgenaaid heeft. Ik heb daar nog geen verdriet van gehad.
Jullie moeten bedenken dat, als ik daar moet sterven, mijn geest daarover verblijd zal zijn. En als ik weer eens thuis zal komen, dan verblijdt zich mijn menselijke natuur. Ik heb jullie brief op 27 juli ontvangen, maar daar was een vergissing mee gemaakt, want jullie hadden hem gefrankeerd, en ik hem toch volledig moeten betalen. De post had namelijk in plaats van twee streepjes er het cijfer zes op gezet. Dat heeft geen voordeel opgeleverd, want ik heb dertien sou moeten betalen en anders was het er maar een geweest. Het heeft me erg gespeten dat jullie hem gefrankeerd hadden.
Als jullie schrijven, schrijf dan naar Warschau in Polen, tweede regiment, eerste bataljon, de zesde compagnie voltigeurs. Ik ben nu driehonderd en vijfentwintig uren van huis.