
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Gertudes van Raaij, dochter van Hendricus van Raaij en Catrin Jacobs, geboren 28 januari 1756 op “de Legeheij” (tegenover “het Huukske” op de weg van Escharen naar Zeeland), was de echtgenote van Godefridus Jans, zoon van Jean Wilbers en Maria Jans Diependaal, geboren in Mill. Godefridus is de betovergrootvader van mijn schoonvader Harry Jans, geboren en getogen in Balgoy (Gelderland, juist over de Maas dus). Godefridus trouwde in in de ouderlijke boerderij van Gertrudes, waar zij samenwoonde met haar moeder die al weduwe was.
Gertrudes overlijdt op 15 februari 1799, op 43-jarige leeftijd. Ze wordt niet begraven in haar woonplaats Escharen, maar in Reek op 19 februari. In het begraafboek van Reek is te lezen waarom.
"1799 die 15 Februarii vite munita (= voorzien van ziekenzalving) obit (= is gestorven) in Eschaare Gertrudis van Roij et ob (als gevolg van) inundantiam (inundatio=overstroming) aquaram (=water) hic sepelitur (=is hier begraven) 19 ejusdem (= hetzelfde)"
De inschrijving in het begraafboek kan mijns inziens op twee manieren worden uitgelegd. De meest voor de hand liggende vertaling is: "In 1799 op 15 februari is, voorzien van de ziekenzalving, overleden in Escharen Gertrudis van Roij en die is als gevolg van overstroming hier begraven op de 19e van diezelfde maand."
De vraag is of Gertrudis verdronken is bij de overstroming, of dat ze als gevolg van de overstroming niet begraven kon worden in Escharen. Het laatste lijkt waarschijnlijker, omdat Gertrudis voorzien was van het sacrament der zieken. Bij de verdrinkingsdood verwacht je dat niet meteen, eerder bij een ziekbed.
In ieder geval is duidelijk dat in februari 1799 de Maas buiten zijn oevers was getreden. In het tijdschrift Tweestromenland van mei 1978 wordt geciteerd uit een aantekeningenboekje van de Blerickse schoolmeester Simon Teeuwen. De winter van 1798-1799 was streng en ging gepaard met overstromingen. En dat was niet de eerste keer in de achttiende eeuw. IJsvorming in verband met de strenge winters in deze periode (de laatste fase van de ‘kleine ijstijd’) zag men als één van de grootste boosdoeners bij het ontstaan van rivieroverstromingen. Wanneer ijs losraakte en ging drijven schoven de schotsen over elkaar (kruien). Zo werden grote ijsdammen gevormd, die ver boven de dijken uitstaken. Water en ijs werden tegen deze ijsdammen opgestuwd en het water rees zo hoog dat het over de dijken stroomde. Hierdoor kalfden de dijken aan de achterkant af en braken door. Zo ook in februari 1799.
Toch begon het traditionele beeld dat de rivier de manier van leven van de mensen bepaalde aan het einde van de achttiende eeuw te veranderen. De Franse revolutie maakte niet alleen korte metten met de oude politieke en sociale orde, maar zorgde tevens voor een doorbraak van de moderne, rationalistische denkbeelden van de Verlichting en het geloof dat de mens in staat was zijn eigen lot in handen te nemen. Dit geloof werd in belangrijke mate versterkt doordat de Britse industriële revolutie aantoonde dat de mogelijkheden daartoe, vooral door de uitvinding van de stoommachine, plotseling sterk waren toegenomen. De maakbare samenleving kwam binnen handbereik en, met het Franse voorbeeld voor ogen, waren ook in ons land velen van mening dat de staat hierbij een rol moest spelen. De nieuwe staatsvorm in 1798 en de bestuurlijke omwenteling zouden belangrijke gevolgen hebben voor de aanpak van de rivierenproblematiek. Het was nu mogelijk op nationaal niveau beleid te ontwikkelen om in te kunnen grijpen. Het werd de taak van het, eveneens in 1798 ingestelde, Bureau voor den Waterstaat (later Rijkswaterstaat) om te onderzoeken wat deze algemene verbetering voor de rivieren moest behelzen. In de winter van 1798-1799 werd weer eens duidelijk hoe belangrijk dat was.