skip naar content skip naar hoofdnavigatie spring naar service navigatie
sluit
Hualp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Lisette Kuijper
Lisette Kuijper Bhic
Menu
sluit
Hualp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Lisette Kuijper
Lisette Kuijper Bhic

Sociale ongelijkheid in sterfte?

Uit onderzoek blijkt dat mensen met een lagere sociaaleconomische positie op relatief jonge leeftijd overlijden en aan specifieke aandoeningen. Zo zien we bijvoorbeeld dat mensen met een lager opleidingsniveau over het algemeen een ongezondere levensstijl hebben en veelal sterven aan ziekten die hiervan het gevolg zijn, zoals hart- en vaatziekten, beroertes en longaandoeningen zoals COPD. Mensen met een hoger opleidingsniveau overlijden juist vaker aan ouderdom en een hartaanval. Kortom, de sociaaleconomische positie – beroep, inkomen, opleidingsniveau – is nauw verweven met de sterfterisico’s en overlijdensoorzaak. Dit noemen we ook wel de ‘sociale ongelijkheid in sterfte’. Maar bestonden deze sociaaleconomische verschillen in sterfte ook al in het verleden?

Historische context: de industrialisering van Oss

Voordat de resultaten van het onderzoek naar de sociale ongelijkheid in sterfte in Oss worden besproken, is het belangrijk om eerst iets te vertellen over de economische ontwikkelingen in Oss. Al in de achttiende eeuw was Oss het centrum van de boterhandel. Er was wekelijks een drukbezochte botermarkt en in 1768 kreeg de stad dan ook toestemming om een boterwaag op te richten. In de negentiende eeuw maakte de boterhandel plaats voor de margarine-industrie. De familie Jurgens maakte als eerste de overstap van boter naar margarine, waarvan de grondstoffen voor de productie goedkoop waren en in overvloed beschikbaar. Ze haalden het recept voor de margarine uit Frankrijk en in 1871 waren zij de eerste ter wereld die op grote schaal margarine produceerden. Een jaar later begon ook Simon van den Bergh met zijn bedrijf in de productie van margarine. Dit was het begin van een langdurige concurrentiestrijd. De vraag naar margarine nam tegelijkertijd snel toe, waardoor de fabrieken snel moesten uitbreiden. In 1877 werkten er 85 mensen in dienst van de familie Jurgens en 35 voor Van den Bergh. Tien jaar later waren er 276 arbeiders aan het werk in de fabrieken van Jurgens en 185 arbeiders in dienst bij Van den Bergh.

In dezelfde periode – het laatste kwart van de negentiende eeuw – ontstonden ook de zogenoemde export-slachterijen, die eveneens belangrijk waren voor de economische ontwikkeling van Oss. Wat in 1876 bijvoorbeeld begon als een simpele slagerij in de Walstraat onder leiding van Hartog Hartog, groeide in korte tijd uit tot een ‘vleesfabriek’ in een verlaten gebouwencomplex bij het station. Ook de neven Nathan en Arnold van Zwanenberg begonnen hun handel in varkens op kleine schaal, maar vanaf 1880 ging de firma Van Zwanenberg en Co zich toeleggen op de uitvoer van verse varkens en kalveren naar Engeland. Als snel kwamen zij tot de conclusie dat het makkelijker was om geslachte dieren te exporteren. Dit was het begin van hun eigen exportslachterij, vleeswarenfabriek, reuzelsmelterij, raffineerinrichting (oliën), zeepfabriek, beenderlijmfabriek. Alle bijproducten van de slachterij kregen zo een nieuwe bestemming. Zo ontstond uiteindelijk ook hun dochteronderneming N.V. Organon, waar het slachtafval van de fabrieken werd gebruikt voor de productie van insuline.

In het kielzog van de margarine- en vleesfabrieken ontstond allerlei andere economische bedrijvigheid: de transport van grondstoffen en producten, de verwerking van afvalproducten van de slachterijen (borstels, zouterij, leerlooierij) en de verpakkingsindustrie (kuiperij, boterkistenfabrieken).


Kneedmachines in de Jurgens fabriek 1918 (bron: collectie Stadsarchief Oss).

Door de economische welvaart groeide de bevolking van Oss snel. Arbeiders kwamen vanuit overal in het land en trokken naar Oss voor werk in de margarine- en vleesindustrie. De welvaart die de bloeiende handel meebracht bleef echter beperkt tot een kleine groep. De bedrijven boden dan wel werkgelegenheid aan velen, maar door de toestroom bleef het aantal werkloze en arme Ossenaren hoog. Jaar op jaar moest de gemeente in de verslagen melden dat een kwart van de bevolking tot de armen behoort en ondersteuning nodig had. Bovendien waren de werkomstandigheden in de fabriek niet goed voor de gezondheid van de werknemers: de werkdagen waren lang en het arbeidsproces onveilig.

Door de opkomst van de industrie in Oss kwam het eeuwenoude agrarische karakter van de stad onder druk te staan. De gezinnen waren groot en de boerenbedrijfjes eigenlijk te klein om fatsoenlijk van rond te kunnen komen. De armoede was zo groot, dat velen de overstap naar de fabriek wel wilden maken, ook al was de beloning aan de lage kant en waren de arbeidsomstandigheden slecht. Toch leefde bijna de helft van de inwoners van Oss rond 1900 nog van de landbouw, zelfs toen de fabrieken het landschap leken te domineren.


Enerzijds snelle industrialisatie van Oss, waarbij de fabrieken midden in de stad stonden, anderzijds had Oss nog altijd een sterk agrarisch karakter. Op de foto uit 1908 zien we beiden samenkomen in de nabijheid van elkaar (bron: Stadsarchief Oss).

Sterfte in de Torenstraat

Antonius (Antoon) Jurgens, de boterfabrikant van Oss, werd geboren in 1805. Hij trouwde met Johanna Lemmens van een belangrijke burgemeestersfamilie, met wie hij tien kinderen kreeg. Jurgens woonde een groot deel van zijn leven in de Torenstraat in Oss. Hij overleed daar ook in 1888. Hij werd 75 jaar en overleed volgens de overlijdensregisters aan een ‘hartverlamming’. Als we in de overlijdensregisters zoeken naar de Torenstraat valt op dat er veelal mensen woonden uit de hogere sociaaleconomische klassen (boekhouders en koopmannen).

Er waren echter ook enkele uitzonderingen, waaronder een man genaamd Arnoldus van Kuijk. Arnoldus werd geboren in 1836 in Vlijmen. Hij vertrok niet veel later naar Oss, waar hij zich vestigde in de Torenstraat. Er is helaas niet veel over hem bekend, maar we weten wel dat hij ongehuwd was en werkte als een dienstknecht. Toen hij slechts 35 jaar was overleed hij aan ‘zuiperswaanzin’ en een ‘longontsteking’.

Twee individuen die zo dichtbij elkaar in de buurt leefden, maar toch op zeer verschillende manieren aan hun einde kwamen. Was hier sprake van sociale ongelijkheid in sterfte of berust dit voorbeeld slechts op toeval?

Leeftijd bij overlijden

Voordat we de sociale ongelijkheid in sterfte kunnen onderzoeken moet eerst voor iedere overledene de sociaaleconomische status worden bepaald. In historische analyses wordt vaak het beroep gebruikt als indicator voor de sociaal-economische positie. Hierbij is gebruik gemaakt van de zogeheten Historical International Standard Classification of Occupations (HISCO). Dit is een manier om verschillende beroepen te combineren tot één groep van mensen met een soortgelijke sociaaleconomische positie. De beroepstitels van de overledenen zijn ingedeeld in diverse klassen:

  • Klasse 1: bijvoorbeeld apotheker, arts, fabrikant, rentenier, …
  • Klasse 2: bijvoorbeeld koopman, koopvrouw, logementhouder, winkelier(ster), …
  • Klasse 3: bakker, smid, kleermaker, kuiper, naaister, timmerman, …
  • Klasse 4: landbouwer, visser, …
  • Klasse 5: (fabrieks)arbeider, dienstbode, venter, …

Om de sociale ongelijkheid in sterfte te onderzoeken wordt als eerste gekeken naar de gemiddelde leeftijd bij overlijden. Wat valt er op? De gemiddelde leeftijd bij overlijden was het hoogst in de eerste klasse en het laagst in de derde klasse (geschoolde arbeiders) en vijfde klasse (ongeschoolde arbeiders). Het lijkt er dus op dat de ‘rijksten’ gemiddeld gezien ouder werden dan de ‘armen’, zoals dat vandaag de dag ook het geval is. Verder is het opvallend dat de gemiddelde leeftijd bij overlijden ook relatief hoog was in de vierde klasse: dit waren vrijwel allemaal landbouwers en boeren. Zij vormden dus een uitzondering op de regel. Misschien wel omdat hun woonomstandigheden (ruime boerderij), werkomstandigheden (in de buitenlucht) en voedingspatroon (deels zelfvoorzienend) beter waren dan in de andere klassen en resulteerden in een vrij goede gezondheid. Het lijkt er in ieder geval wel op dat er een vorm van sociale ongelijkheid in sterfte bestond en dat de overlevingskansen van mensen samenhingen met hun sociale status.


De gemiddelde leeftijd bij overlijden in de verschillende sociaaleconomische klassen. Let op: voor het bepalen van de status van kinderen (t/m 20 jaar) is het beroep van het hoofd van het gezin (vader) gebruikt. Voor vrouwen is voor het bepalen van hun sociaaleconomische positie het eigen beroep gebruikt, maar omdat veel vrouwen in deze tijd ‘zonder beroep’ waren, is in het geval van werkloosheid het beroep van het hoofd van het gezin (vader/echtgenoot) gebruikt (bron: database Doodsoorzaken Oss).

Sociale ongelijkheid in sterfte: doodsoorzakenpatroon

De sociaal-economische status van een persoon zou niet alleen van invloed zijn op de leeftijd bij overlijden, zoals hiervoor is besproken, maar mogelijk ook op de oorzaak van overlijden. Op basis van eerder onderzoek wordt verwacht dat mensen uit lagere klassen relatief vaak aan infectieziekten overleden en dat mensen uit hogere klassen juist relatief vaak overleden aan de zogenoemde ‘welvaartsziekten’ (bijvoorbeeld kanker en hart- en vaatziekten).


Doodsoorzaken in de verschillende sociaaleconomische klassen. Voor een verdere uitleg over de indeling en classificatie van de grote variatie aan doodsoorzaken die in de overlijdensregisters staan beschreven verwijs ik graag naar het verhaal over Een veranderend doodsoorzakenpatroon? Let op: alleen de bevolking van 20 jaar en ouder is meegenomen in dit deel van de analyse. Voor de vrouwen zonder beroep is gekeken naar het beroep van het hoofd van het gezin (vader/echtgenoot) om de sociaal-economische positie te bepalen. (bron: database Doodsoorzaken Oss).

Op basis van de analyse van de overlijdensregisters van Oss kan worden vastgesteld dat de sterfte aan infectieziekten - de gele vlakken - het hoogst was onder de derde klasse (geschoolde arbeiders) en vijfde klasse (ongeschoolde arbeiders): meer dan 30% van de overledenen stierf aan de gevolgen van een infectieziekte. In vergelijking, in de eerste klasse stierf maar een relatief klein deel aan infectieziekten: circa 18%. De vierde klasse – landbouwers en boeren – vormde wederom een uitzondering. Zij hadden een relatief kleine kans om te overlijden aan infectieziekten in vergelijking met de arbeidersklassen. Verder valt op dat de kans dat iemand uit de hoogste klassen overleed aan een degeneratieve aandoening - de groene vlakken - veel groter was dan aan een infectieziekte. Meer dan de helft van de overledenen stierf aan een degeneratieve aandoening. In de andere sociaal-economische klassen was dat minder dan de helft van de overledenen. Kortom, er lijkt een duidelijk verband tussen hogere sterfte aan acute en chronische infectieziekten bij de lagere klassen en hogere sterfte aan welvaartsziekten bij de hogere klassen.

Maar hoe ontstaan deze sociale verschillen in sterfte? Er wordt onder andere verondersteld dat mensen met een hogere sociaal-economische status in het verleden, met hun kennis, welvaart, sociale relaties en andere middelen beter dan anderen in staat zouden zijn om een infectieziekte te voorkomen en overleven. Zij konden zich bijvoorbeeld een voedzamer dieet permitteren en toegang krijgen tot betere gezondheidszorg. Een logisch gevolg zou dan ook zijn dat zij niet op jonge leeftijd overleden aan een infectieziekte, maar juist op latere leeftijd aan degeneratieve aandoeningen. Een lagere sociaal-economische positie wordt daarentegen vaak gekoppeld aan een slechtere gezondheid, beïnvloed door onder andere erbarmelijke woonomstandigheden (krappe en onhygiënische woningen) in overbevolkte buurten, waardoor de kans op een besmetting van een infectieziekte groot was. 

Meer weten?

  • Over de gevaarlijke werkomstandigheden voor arbeiders in de fabrieken in Oss: Meester Henk, 'Bedrijfsongeval in boterfabriek van Jurgens' op de website van Weekblad Regio Oss.
  • Over de sociale ongelijkheid in sterfte in Amsterdam: Owen Lammertink, De opkomst van het moderne ziektepatroon? Doodsoorzaken, degeneratieve aandoeningen en sociale ongelijkheid in Amsterdam, 1854-1926 (2023).
  • Over de sociale ongelijkheid in sterfte vandaag de dag: Bekijk dan de verzamelde gegevens op de website van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

Over de auteur

Nadeche Diepgrond is geboren in Oss en heeft geschiedenis gestudeerd. Ze heeft zowel haar bachelor als haar master (Geschiedenis & Actualiteit) afgerond aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Eerder was zij als student-assistent en junior onderzoeker verbonden aan het Amsterdamse Doodsoorzaken project. In 2023 deed zij onderzoek naar de geschiedenis van ziekte, gezondheid en sterfte in Oss in de periode 1866-1906 in het kader van het fellowship van het BHIC. 

nadechediepgrond1998@gmail.com 

Bekijk ook

Doodsoorzaken Oss

Reacties (3)

Willem H. Kranendonk zei op 20 november 2023 om 21:08
Dag Nadeche, Interessant artikel. Ik struikelde echter over a) [...] "valt op dat er veelal mensen woonden uit de hogere sociaaleconomische klassen (boekhouders, koopmannen, kleermakers, …)" enerzijds, en b) de indeling van de kleermakers in 'klasse' 3 van de geschoolde arbeiders. Dat kan niet tegelijk waar zijn.
Een schoonheidsfoutje is het vertaalde 'Standaard' in de verder Engelse benaming van de "zogeheten Historical International Standaard Classification of Occupations (HISCO). "
Tot slot: in de grafiek van Doodsoorzaken staan "Neoplasma's" genoemd zonder toelichting in de tekst. Ik vermoed dat dit een versluierende weergave, dus een eufemisme is voor/ van diverse soorten kanker. Moeten we daar zo angstig mee blijven omgaan terwijl we weten dat ze steeds frequenter worden met de stijgende leeftijden?
Marilou Nillesen
Marilou Nillesen bhic zei op 23 november 2023 om 16:17
Dag Willem, bedankt voor je inhoudelijke reactie. Ik leg je opmerking voor aan Nadeche zelf en zij zal hier dan vast zelf op reageren.
Nadeche Diepgrond
Nadeche Diepgrond bhic zei op 4 december 2023 om 10:37
Dag Willem, dank voor het compliment. Er zullen vast en zeker wat foutjes zijn ingeslopen (kleermakers & 'standaard') tijdens het schrijven van de verhalen voor op de website. Ik zal zorgen dat het wordt aangepast. Verder staat onder de grafiek met de doodsoorzaken een verwijzing naar het webartikel waarin uitleg wordt gegeven over de gekozen classificering van ziekten. Daar staat bijvoorbeeld een tabel waarin wordt aangegeven dat o.a. kanker, carcinoma, tumor, sarcoom, etc. vallen onder de catagorie 'neoplasma's', zoals je zelf al had ontdekt. In dat artikel ('een veranderd doodsoorzakenpatroon') wordt ook ingegaan op de toename van kanker in de loop der tijd. Zoals je zelf al aangeeft heeft dat te maken met het feit dat we steeds ouder worden en er dus meer mensen 'beschikbaar' komen voor dit soort aandoeningen, maar ook zijn er steeds meer kankerverwekkende stoffen de samenleving ingeslopen én werd de medische kennis & diagnostiek beter, waardoor kanker waarschijnlijk simpelweg vaker werd ontdekt. Geen reden tot angst uiteraard; louter waarnemingen m.b.t. een periode waarin de zogeheten 'epidemiologische transitie' plaatsvond.

Reageer op dit verhaal

Heb je al een account? Log in met je gegevens.

Heb je nog geen account? Plaats zonder inloggen, of Registreer een account

Help spam voorkomen en los de volgende som op:
Geef mij een andere som.