
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.
Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)
Meer informatie over de chat-service? Klik hier
De zuigelingen- en kindersterfte leverden in deze periode dan ook een overheersende bijdrage aan de totale sterfte. Rond de eeuwwisseling begon de kindersterfte in de meeste West-Europese landen te dalen, hoewel er belangrijke regionale verschillen bestonden in de exacte timing en het verloop van deze ontwikkeling. Door verbeterde hygiëne, huisvesting, kennis over babyverzorging en prenatale medische zorg daalde de sterfte onder zuigelingen en jonge kinderen in rap tempo.
(bron: database Doodsoorzaken Oss)
Op basis van de database met Osse doodsoorzaken is het mogelijk om onderzoek te doen naar de leeftijd bij overlijden. Zoals beschreven vormde in het verleden de sterfte in het eerste levensjaar – zuigelingensterfte – over het algemeen de belangrijkste component van de totale sterfte. Wat betreft de casus Oss zien we dat in de tweede helft van de negentiende eeuw er in meer dan 40 procent van de sterftegevallen sprake was van het overlijden van een kind beneden één jaar. Maar ook de sterfte onder kinderen tussen één en vier jaar vormde een aanzienlijk deel van alle sterftegevallen. Als we de sterfte onder zuigelingen (<1 jaar) en kinderen (1-4 jaar) samenvoegen dan blijkt dat meer dan de helft van de overledenen tot deze leeftijdsgroep behoorde. Dat is opmerkelijk gezien het feit dat tegenwoordig de sterfte onder de groep zuigelingen en kinderen in Nederland minder dan een procent is. Om de exacte sterfterisico’s voor zuigelingen te bepalen is het belangrijk om ook te kijken naar hoeveel kinderen er werden geboren in deze periode in Oss.
Op basis van de database Doodsoorzaken Oss en de gemeenteverslagen is de zuigelingensterfte in Oss berekend, aan de hand van cijfers over het jaarlijks aantal overleden zuigelingen en het aantal levendgeborenen. Hieruit blijkt dat de zuigelingensterfte in Oss in de onderzoeksperiode immens was: gemiddeld 30% van de levend geboren baby’s haalde het eerste levensjaar niet. Er waren grote verschillen van jaar tot jaar, maar op basis van het vijfjaarlijkse gemiddelde kan wel een belangrijke ontwikkeling worden waargenomen. Aan het einde van de negentiende eeuw zien we het begin van de daling van zuigelingensterfte. De sterfte was rond de eeuwwisseling echter alsnog schrikbarend hoog. In 1908 begint het Groene Kruis daarom in Oss een afdeling om de zuigelingensterfte terug te dringen, die volgens hen was ontstaan door “armoede, slechte scholing, slechte voeding en verzorging”. Er werden aanvankelijk alleen cursussen EHBO gegeven, maar enkele jaren later werd ook een kraamwijkverpleegster aangesteld voor hulp en voorlichting aan huis. De resultaten werden langzaam zichtbaar: de zuigelingensterfte liep terug van circa 25% begin 1900 naar iets meer dan 10% in 1925.
In Nederland werd de zuigelingensterfte gekenmerkt door grote regionale verschillen. Op nationaal niveau was er sprake van een vroege start van de daling van de sterfte, vanaf het laatste kwart van de negentiende eeuw, maar in Limburg en Brabant was juist sprake van een toename van de zuigelingensterfte in de tweede helft van de negentiende eeuw, waarna de sterftedaling relatief laat werd ingezet. Dit lijkt ook op te gaan voor de casus Oss. Naar de oorzaken van deze verschillende ontwikkelingspatronen is al veel onderzoek gedaan. Hieruit zijn verschillende sociale, culturele, en religieuze verklaring uit naar voren gekomen:
Welke ziekten en aandoeningen waren er verantwoordelijk voor de extreme sterfte onder deze baby’s? De zuigelingensterfte was het gevolg van een combinatie van infectieziekten (blauw), aangeboren aandoeningen (oranje), stuipen (groen), ‘onbekende’ oorzaken (paars), zwakte (rood) en overige ziekten en aandoeningen (geel). De mate waarin deze doodsoorzaakcategorieën sterfte veroorzaakten varieerde overigens. Het aantal baby’s dat overleed ten gevolge van aangeboren aandoeningen was bijvoorbeeld relatief klein. De belangrijkste oorzaken van zuigelingensterfte waren daarentegen nogal vaag: zoals ‘stuipen’, ‘zwakte’ of zelfs onbekende doodsoorzaken. Dit is overigens geen grote verassing, aangezien in andere onderzoeken ook al vaak is geconcludeerd dat de exacte doodsoorzaak van veel zuigelingen vaak onbekend of vaag was. Op basis van deze onderzoeken zou tevens worden verwacht dat deze onbekende en vage diagnosen in de loop van de tijd afnamen, als gevolg van de verbeterde medische kennis en diagnostiek, maar dat blijkt in Oss niet het geval. Sterker nog, het aandeel ‘onbekende’ doodsoorzaken nam juist toe gedurende de onderzoeksperiode.
Nadeche Diepgrond is geboren in Oss en heeft geschiedenis gestudeerd. Ze heeft zowel haar bachelor als haar master (Geschiedenis & Actualiteit) afgerond aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Eerder was zij als student-assistent en junior onderzoeker verbonden aan het Amsterdamse Doodsoorzaken project. In 2023 deed zij onderzoek naar de geschiedenis van ziekte, gezondheid en sterfte in Oss in de periode 1866-1906 in het kader van het fellowship van het BHIC.
nadechediepgrond1998@gmail.com